LANDSCHAPPEN
II.
Hij wandelt in de mist en denkt aan
de afwezigheid van bladeren aan bomen.
Op elk moment zouden er vogels kunnen
opfladderen, maar het blijft roerloos. Nauwelijks
merkbaar buigen de dunste twijgen in kale bomen.
Het landschap is grijs en hij beweegt met zijn hand:
het is alsof hij een verduisteringsgordijn ophaalt.
(F.A.Brocatus - uit: Sanguines, gedichtenbundel in voorbereiding)