IK HEB DE HELE DAG
van je gehouden. Ik waadde door korenvelden
en voelde de hartslag van kraaien. In metalen
licht stak ik glinsterende velden over. Geen steek
heb ik laten vallen, hazen ritselden in hun legers.
Boomkruinen schoven in en over elkaar en achter
ons huis waaide de wind in de hemden aan de waslijn.
Op het bed had je frisse, windgedroogde lakens gelegd,
ik hoorde je vuurrode lach, maakte mijn broeksriem los.
En terwijl de avond zijn lang ingehouden adem
uitblies hield ik verder van je. Een wandelaar met hond
zag later de roerloosheid van onze kamer.
En terwijl de nacht rees en daalde met jouw borsten
bleef ik naar je kijken. Geen mens woonde in mijn gebergte
en toen ik mijn hoofd losliet viel ik uit onze wereld.
(F.A.Brocatus - ongepubliceerd)