DE BOOM VAN MIJN VADER
Ik neem de ladder van de haken aan
de zijkant van de schuur. Er is een fractie
pijn wanneer hout mijn schouder raakt.
Achter in het huis ligt een smeedijzeren trap
als een sluimerende spier tussen de ingekapselde
jarenlange kamers van spreken en dromen.
Ik zet de ladder tegen de notenboom
die wijlen mijn vader plantte. Mijn ogen
schuiven over mijn benen naar mijn voeten.
Mijn handen houden vast. Ik klim, de kruin
verdwijnt in een wegjagende wolk. Ik laat los,
mijn vaders stem wordt de mijne. Ik val niet.
(F.A.Brocatus - ongepubliceerd)